![]() |
Samojeed |
|
FCI standaard Nº 212 |
||
Land van oorsprong |
Noord Rusland en Siberië Recht op standaardwijzigingen: Nordic Kennel Union (NKU) |
|
Groep |
Groep 5 Spitzen en Oertypen | |
Sectie |
Sectie 1: Noordelijke sledehonden | |
Werkproef |
Zonder werkproef | |
Definitieve erkenning door de FCI |
vrijdag 26 juni 1959 | |
Publicatie van de geldende officiële norm |
woensdag 04 september 2019 | |
Laatste update |
maandag 07 oktober 2019 | |
En français, cette race se dit |
![]() |
Samoyède |
In English, this breed is said |
![]() |
Samoyed |
Auf Deutsch, heißt diese Rasse |
![]() |
Samojede |
En español, esta raza se dice |
![]() |
Samoyedo |
In zijn land van herkomst is zijn naam |
Samoiedskaïa Sabaka |
Gebruik |
Slede- en gezelschapshond. |
Kort historisch overzicht |
De naam Samojeed is afkomstig van de Samojeden volkeren in Noord Rusland en Siberië. In zuidelijke gedeelten van het gebied gebruikten ze witte, zwart en bruin bonte honden als rendierhoeders; in de noordelijke gedeelten waren de honden zuiver wit, hadden een zachte aard en werden gebruikt als jacht- en sledehond. De Samojeden honden leefden dicht bij hun eigenaren, ze sliepen zelfs in de onderkomens en werden gebruikt als verwarmers. De Britse bioloog Ernest Kilburn Scott verbleef in 1889 drie maanden bij Samojeden stammen. Hij nam een bruin mannelijk pupje, genoemd "Sabarka" mee terug naar Engeland. Later importeerde hij een crême gekleurde teef genaamd "Whitey Petchora" van de westkant van de Oeral en een sneeuwwitte reu genaamd "Musti" van Siberië. Deze paar honden en die welke door de ontdekkingsreizigers werden meegenomen, vormen de basis voor de westerse Samojeed. De eerste standaad werd in 1909 in Engeland geschreven. |
Algemeen totaalbeeld |
Een elegante, witte poolhond van gemiddelde afmetingen, die in zijn verschijning de indruk van kracht, uithoudingsvermogen, charme, lenigheid, waardigheid en zelfvertrouwen uitstraalt. De uitdrukking, de zogenaamde Samojedenglimlach, wordt gevormd door een combinatie van de oogvorm en oogplaatsing, en de licht omhoog gebogen mondhoeken. Het geslacht moet duidelijk herkenbaar zijn. |
Belangrijke verhoudingen |
De lichaamslengte is ongeveer 5% langer dan de schofhoogte. De diepte van de borstkas is iets minder dan de helft van de schofthoogte. De snuit is ongeveer even lang als de schedel. |
Gedrag en karakter (aard) |
Vriendelijk, open, oplettend en levendig. Het jachtinstinct is erg gering aanwezig ontwikkeld. Nooit schuw, noch agressief. Heel sociaal, kan niet als waakhond gebruikt worden. |
Hoofd |
||
Bovenschedel |
||
Hoofd |
Krachtig en wigvormig. | |
Schedel |
De schedel is zowel van voren als van opzij gezien enigszins gewelfd. Het breedst tussen de oren. Licht zichtbare groef tussen de ogen. | |
Stop |
De stop is duidelijk afgetekend/gemarkeerd, maar niet te overdreven. |
Facial region |
||
Neus |
Goed ontwikkeld, bij voorkeur zwart. Gedurende bepaalde delen van het jaar kan het pigment van de neus verbleken tot de zogenaamde "winterneus"; aan de randen van de neus dient echter altijd donker pigment te zijn. | |
Voorsnuit |
Krachtig en diep, van ongeveer dezelfde lengte als de schedel, geleidelijk taps toelopend naar de neus, maar niet te spits noch zwaar en vierkant. Rechte neusrug. | |
Lippen |
Strak gesloten, zwart en tamelijk "vlezig". De mondhoeken buigen licht omhoog en vormen zo de karakteristieke "Samojedenlach". | |
Kiezen / tanden |
Regelmatig en volledig schaargebit. Sterke tanden en kaken. Normaal gebit. | |
Ogen |
Donkerbruin van kleur, goed in de kassen passend, enigzins uiteengeplaatst, iets schuin en amandelvormig. De uitdrukking is "glimlachend", vriendelijk, attent/oplettend en intelligent. De oogranden zijn zwart. | |
Oren |
Rechtopstaande, tamelijk kleine, dikke driehoekige oren, die aan de punten licht afgerond zijn. Ze moeten beweeglijk zijn, hoog aangezet en door de brede schedel goed uit elkaar. |
Hals |
Krachtig, middelmatig lang en trots gedragen. |
Lichaam |
||
Algemeenheid |
Het lichaam moet iets langer zijn dan de shofthoogte, diep en compact, maar lenig. | |
Schoft |
Duidelijk afgetekend/gemarkeerd. | |
Rug |
Middelmatig lang, gespierd en recht. Teven mogen iets langer van rug zijn dan reuen. | |
Lendenpartij |
Kort, zeer sterk en welgevormd. | |
Croupe |
Gevuld, sterk, gespierd en enigszins aflopend. | |
Borst |
Breed, diep en lang, bijna tot aan de ellebogen. De ribben zijn goed gewelfd. | |
Onderlijn en buik |
Matig opgetrokken. |
Staart |
Tamelijk hoog aangezet. Als de hond attent en in beweging is wordt de staart naar voren bebogen over de rug of zijnkant gedragen, maar mag in rust omlaag hangen en reikt dan tot het spronggewricht. |
Ledematen |
Voorhand |
||
Algemeen |
Goed geplaatst en gespierd met stevige botten. Van voren gezien recht en evenwijdig. | |
Schouders |
Lang, vastaanliggend en schuingeplaatst. | |
Opperarm |
Schuin en dicht tegen het lichaam. Omgeveer even lang als de schouder. | |
Ellebogen |
Dicht tegen het lichaam. | |
Voorvoetwortelgewricht |
Sterk maar soepel. | |
Voormiddenvoet |
Enigszins schuin. | |
Voorvoeten |
Ovaal met lange tenen, veerkrachtig en recht vooruit wijzend. De tenen zijn gebogen en niet al te vast aangesloten. Veerkrachtige voetkussens. |
Achterhand |
||
Algemeen |
Van achteren gezien recht en evenwijdig, met zeer sterke spieren. | |
Dijbeen |
Van gemiddelde lengte, tamelijk breed en gespierd. | |
Knie |
Goed gehoekt. | |
Achtermiddenvoet |
Kort, sterk, recht en evenwijdig. | |
Spronggewricht |
Nogal laag en goed gehoekt. | |
Achtervoeten |
Gelijk aan de vorige. De sporen moeten worden verwijderd (behalve in landen waar amputatie wettelijk niet is toegestaan). |
Gangwerk |
In verschijning krachtig, vrij en onvermoeibaar, met lange passen. Goed uitgrijpend in de voorhand en met goede stuwkracht in de achterhand. |
Coat |
||
Haarkwaliteit |
Een overvloedige, dikke, veerkrachtige en dicht ingeplante poolvacht. De Samojeed is een hond met een dubbele vacht, met een korte, zachte dicht ingeplante ondervacht, waar doorheen langer, uitstaand, hard en stug haar groeit dat zo de bovenvacht vormt. De vacht moet een kraag rond hals en schouders vormen die het hoofd omlijst, vooral bij de reuen. Op het hoofd en op de voorkant van de benen is het haar kort en glad. Op de buitenkant van de oren kort, afstaand en glad. De binnenkant van de oren moet goed behaard zijn. Aan de achterzijde van de dijbenen vormt het haar een "broek". Tussen de tenen moet beharing zijn, dit dient ter bescherming. De staart moet overvloedig bedekt zijn met haar. De vacht van de teef is vaak korter en zachter van structuur dan de vacht van de reu. De juiste vacht vertoont altijd een speciale glinstering. | |
Haarkleur |
Zuiver wit, crème of wit met biscuit. (De basiskleur is wit met een paar biscuitkleurige aftekeningen.) De vacht mag nooit de indruk geven lichtbruin te zijn. |
Maat en gewicht |
||
Schouderhoogte |
De ideale schofthoogte voor reuen is 57 cm en voor teven 53 cm, met een speling van 3 cm naar boven zowel als naar beneden. |
Defecten |
• Elke afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout en de ernst waarmee de fout aangemerkt moet worden, in verhouding staan tot de mate en het effect ervan op de gezondheid en het welzijn van betreffende hond en zijn vermogen om zijn oorspronkelijke werk te kunnen verrichten. • De vermelde fouten moeten in ernst zijn. |
General defecten |
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Zware defecten |
![]() |
Defecten die leiden tot uitsluiting |
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
NB : |
• Elke hond die duidelijk lichamelijke of gedragsafwijkingen moet worden gediskwalificeerd. • De gebreken hierboven vermeld, wanneer zij zich voordoen in een zeer duidelijke graad of frequent, zijn diskwalificerende. • Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde testikels hebben die in de balzak zijn ingedaald. • Alleen functioneel en klinisch gezonde honden, met rastypische bouw moet worden gebruikt voor de fokkerij. |
Bibliografie |
https://www.fci.be/ |