![]() |
Vlaamse Koehond |
|
FCI standaard Nº 191 |
||
Land van oorsprong |
België / Frankrijk | |
Vertaling |
Dr. R. Pollet | |
Groep |
Groep 1 Herders en veedrijvershonden (uitgezonderd Zwitserse veedrijvershonden) | |
Sectie |
Sectie 2 Veedrijvershonden (uitgezonderd Zwitserse veedrijvershonden) | |
Werkproef |
Met werkproef | |
Definitieve erkenning door de FCI |
dinsdag 01 november 1955 | |
Publicatie van de geldende officiële norm |
woensdag 25 oktober 2000 | |
Laatste update |
vrijdag 22 juni 2001 | |
En français, cette race se dit |
![]() |
Bouvier des Flandres |
In English, this breed is said |
![]() |
Flanders Cattle Dog |
Auf Deutsch, heißt diese Rasse |
![]() |
Flandrische Treibhund |
En español, esta raza se dice |
![]() |
Boyero de Flandes |
Gebruik |
Oorspronkelijk werd de Vlaamse Koehond gebruikt als kuddedrijver, als trekhond en als Karnhond. De modernisering van de uitrusting van de boerderijen heeft het aanvankelijk gebruik van de Vlaamse koehond gewijzigd en vandaag is hij vooral een bewaker van eigendommen en hofsteden, een verdedigings en een politiehond. Door zijn lichamelijke aanleg, geschikt gedrag en uitnemende kwaliteiten op gebied van reukzin, initiatief en intelligentie, kan hij ingezet worden als speur en verbindingshond en tegen wildstroperij. |
Kort historisch overzicht |
De vlaamse Koehond is, zoals blijkt uit zijn naam, afkomstig uit Vlaanderen, zowel Belgisch als Frans Vlaanderen, twee landstreken die door geen enkele natuurlijke grens worden gescheiden. De Vlaanderse koeien of veedrijvers, die goede honden nodig hadden om hun kudden te drijven, selecteerden de honden waarover ze in hun streek beschikten enkel en alleen op hun gedrags en hun lichamelijke kwaliteiten, die onze huidige Vlaamse Koehond van hen hebben geërfd. |
Algemeen totaalbeeld |
Subkortlijnig. Het lichaam kort en gedrongen, de ledematen sterk en goed gespierd. De Vlaamse Koehond maakt een indruk van kracht, maar zonder plompheid. De Vlaamse Koehond zal in stand in zijn natuurlijke houding gekeurd worden, zonder fysiek contact met de voorbrenger. |
Belangrijke verhoudingen |
• De lichaamslengte, vanaf het boegpunt tot aan het zitbeenpunt, moet ongeveer gelijk zijn aan de schofhoogte. • De verhouding schedellengte tot snuitlengte bedraagt ongeveer 3 tot 2. |
Gedrag en karakter (aard) |
De Vlaamse koehond heeft het kalme en bezonnen karakter van een wijze durver. Zijn vurige blik getuigt van intelligentie, energie en onverschrokkenheid. De Vlaamse Koehond moet zijn geschiktheid als werkhond absoluut behouden. Alles wat hieraan afbreuk doet moet bestraft worden. |
Hoofd |
||
Bovenschedel |
||
Hoofd |
Heeft een massief voorkomen, wat nog wordt versterkt door de baard en de snor. Het staat in juiste verhouding tot het lichaam en de schofthoogte. Het blijkt bij betasting goed gebeiteld te zijn. | |
Schedel |
Goed ontwikkeld en vlak, iets minder breed dan lang. De bovenlijnen van de schedel en de snuit zijn evenwijdig. De voorhoofdsgroeve is nauwelijks gemarkeerd. | |
Stop |
Weinig afgetekend, door de opstaande wenkbrauwen duidelijker zichtbaar, wat meer schijn is dan werkelijkheid. |
Facial region |
||
Neus |
Vormt het einde van de snuit in een licht convex uitlopende belijning.. De neus moet goed ontwikkeld zijn, de randen afgerond, de kleur altijd zwart. De neusgaten zijn goed geopend. | |
Voorsnuit |
Breed, krachtig, benig, het bovenprofiel rechtlijnig, naar de neus toe versmallend, maar nooit puntig. De lengte moet korter zijn dan die van de schedel, in een verhouding van twee tot drie. De omtrek, juist onder de ogen gemeten, is ongeveer gelijk aan de hoofdlengte. | |
Lippen |
Goed aangesloten en sterk gepigmenteerd. | |
Kiezen / tanden |
De kaken moeten krachtig zijn en even lang. De tanden zijn sterk, gezond, wit en regelmatig ingeplant. Schaargebit of tanggebit. Het gebit moet volledig zijn. | |
Wangen |
Vlak en droog, de jukbeenuitsteeksels weinig uitkomend. | |
Ogen |
Frank en energiek van uitdrukking, noch uitpuilend, noch in de oogkassen verzonken. De vorm is licht ovaal en horizontaalgericht. De kleur moet zo donker mogelijk zijn ten opzichte van de vachtkleur. Lichte ogen en ook verwilderde blik moeten streng bestraft worden. De oogleden zijn zwart, zonder sporen van pigmentverlies. De bindvliezen mogen nooit zichtbaar zijn. | |
Oren |
Goed recht opstaand gedragen, hoog aangezet en zeer beweeglijk; een snit in verhouding tot de omvang van het hoofd wordt aanbevolen. Niet gecoupeerde oren Plaatsing : hoog aangezet, boven de ooglijn, de oorschelpen verticaal neerhangend. De klapvouw mag niet hoger komen dan het schedeldak. Vorm en dracht : halflang, in de vorm van een gelijkzijdige driehoek, licht afgerond aan de punten, vlak tegen de wangen vallend, behalve de lichte verheffing boven de ooraanzet; niet geplooid of gedraaid; in verhouding tot de grootte van het hoofd; met glad haar bedekt. |
Hals |
Moet goed uitkomen en voldoende opgericht zijn , Sterk , gespierd, naar de schouders toe geleidelijk verbredend, de lengte iets minder dan de hoofdlengte. Forse en licht gewelfde nek. Geen keelhuid. |
Lichaam |
||
Algemeenheid |
Krachtig, gedrongen en kort. | |
Bovenlijn |
Bovenlijn van rug en lendenen horizontaal, strak en stevig. | |
Schoft |
Licht uitkomend. | |
Rug |
Court, large, musclé et bien soutenu, sans apparence de faiblesse, tout en restant flexible. | |
Lendenpartij |
Kort, breed, gespierd; moet buigzaam zijn, zonder schijn van zwakte. | |
Croupe |
Moet zoveel mogelijk de horizontale ruglijn voortzetten en onmerkbaar overgaan in de ronding van de dijen. Breed zonder overdrijving bij de reu, meer ontwikkelt bij de teef. Een afvallend of afgeslagen kruis is een zware fout. | |
Borst |
Breed en goed diep tot aan de ellebogen; mag niet cilindrisch zijn . De eerste ribben zijn licht gewelfd de andere gerond en sterk naar achteren hellend, waardoor de gewenste borstlengte wordt verkregen. Vlakke ribben worden zwaar bestraft. De afstand tussen het voorste gedeelte van het borstbeen ( handvat) en de laatste en de laatste rib moet groot zijn, ongeveer 7/10 van de schofthoogte. | |
Onderlijn en buik |
Stijgt vanaf de onderborst zeer licht naar de buik toe, die weinig opgetrokken is. De flanken moeten kort zijn, vooral bij de reu. |
Staart |
De relatief hoog aangezette staart bevindt zich in het verlengde van de ruggengraat. Sommige honden worden staartloos geboren en mogen hierom niet bestraft worden. De staart moet gecoupeerd worden binnen de week na de geboorte, waarbij twee of drie staartwervels behouden blijven. Een natuurlijke of gave staart is toegelaten in landen waar caudectomie (couperen) verboden is. In Nederland is het ook verboden sinds 1 september 2001. |
Ledematen |
Voorhand |
||
Algemeen |
De voorste ledematen zijn zwaar van bot en goed gespierd. Ze zijn volkomen recht en van voren gezien evenwijdig. | |
Schouders |
Betrekkelijk lang, gespierd, niet overladen en matig schuin. Het opperarmbeen en het schouderblad zijn ongeveer even lang. | |
Opperarm |
Matig schuin. | |
Ellebogen |
Goed tegen het lichaam en parallel; uitdraaiende of aangedrukte ellebogen, zowel in natuurlijke stand als in actie, zijn fouten. | |
Onderarm |
Moeten zowel van opzij als van voren gezien volkomen recht zijn, evenwijdig met elkaar en loodrecht op de grond. Ze zijn goed gespierd en sterk van bot. | |
Voorvoetwortelgewricht |
Volkomen in het verlengde van de onderarmen. Enkel het haakbeentje achteraan de pols (carpus) steekt uit. Sterk bot. | |
Voormiddenvoet |
Sterk van bot, tamelijk kort, zeer weinig naar voren hellend. | |
Voorvoeten |
Kort, rond en compact, noch naar binnen, noch naar buiten gericht. De tenen moeten goed gesloten zijn en gewelfd, de nagels sterk en zwart. De voetzolen zijn dik en hard. |
Achterhand |
||
Algemeen |
Krachtig, met uitgesproken bespiering, goed loodrecht en van achteren gezien volkomen parallel. Moeten duidelijk in dezelfde vlakken bewegen als de voorste ledematen. | |
Dijbeen |
Breed, goed gespierd, in evenwijdige richting met het mediaanvlak van het lichaam. Het dijbeen noch te recht, noch te schuin. Het achterdeel goed laag, gevleesd en stevig. | |
Onderbeen |
Matig lang, goed gespierd, niet te recht, noch te hellend. | |
Knie |
Bevind zich duidelijk op een denkbeeldige lijn vanuit het hoogste punt van de heupen(darmbeenkam) loodrecht op de grond. | |
Achtermiddenvoet |
Robuust en droog, eerder cilindrisch, loodrecht op de grond in natuurlijke stand. Zonder wolfsklauwen. | |
Spronggewricht |
Eerder laag bij de grond, breed, goed strak. In stand, van achteren gezien, recht en volkomen evenwijdig. In actie mogen ze noch naar binnen, noch naar buiten afwijken van de as van de ledematen. | |
Achtervoeten |
Rond, stevig, de tenen goed gesloten en gewelfd, met sterke en zwarte nagels. De voetzolen dik en hard. |
Gangwerk |
De Vlaamse koehond moet in zijn geheel harmonisch geproportioneerd zij, teneinde een vrij, ongedwongen en fier gangwerk mogelijk te maken. De stap en de draf zijn de gewone gangen, alhoewel er eveneens telgangers te zien zijn. Bij de gewone draf stapt de Vlaamse koehond in (de afdrukken van de achtervoeten komen precies in die van de voorvoeten van dezelfde zijde). |
Huid |
Vast aansluitend, zonder overdreven losheid. De randen van de lippen en de oogleden altijd zeer donker. |
Coat |
||
Haarkwaliteit |
Zeer overvloedige vacht. Het dekhaar vormt met het lichte onderhaar een beschuttende bekleding die perfect is aangepast aan de aan de plotse klimaatwisselingen van de streek van herkomst van het ras. Het haar moet ruw aanvoelen. Droog en mat zijn, niet te lang of te kort (ongeveer 6 cm), licht warrelig, maar nooit wollig of gekruld. Het haar is korter op het hoofd en nagenoeg glad aan de buitenkant van de oren, waarvan de binnenzijde van de schelpen door matig lang haar is beschermd. De bovenlip moet een snor hebben en de kin bedekt zijn met een goed gevulde baard, wat aan het ras de zo kenmerkende stuurse uitdrukking verleent, De wenkbrauwen bestaan uit rechtopstaande haren, die de vorm van de wenkbrauwen accentueren, maar nooit de ogen verbergen. Bovenop de rug is het haar bijzonder hard en krassend. Het wordt iets korter op de ledematen maar blijft wel ruig. Vlak aanliggende haar moet vermeden worden, daar dit wijst op een gebrek aan onderhaar. Het onderhaar is onderwol, die bestaat uit fijne en dichte haren die onder het dekhaar groeien en samen met het dekhaar een ondoordringbare bekleding vormen. | |
Haarkleur |
De vacht van de Vlaamse koehond is over het algemeen grijs, gestroomd of zwartgevlamd (charbonne). Een volledig zwarte vacht is ook toegelaten, maar mag niet de voorkeur krijgen. De licht gekleurde, zogenoemde uitgewassen vachten, zijn niet toegelaten. Een witte ster op de voorborst wordt getolereerd. |
Maat en gewicht |
||
Schouderhoogte |
Reuen 62-68 cm, teven 59-65 cm. Tolerantie 1 cm naar beneden of boven. Voor beide geslachten is de ideale schofthoogte het gemiddelde van deze twee grensmaten, d.w.z. 65 cm bij de reuen en 62 cm bij de teven. |
|
Gewicht |
Reuen 35 - 40 kg, teven 27 -35 kg. |
Defecten |
• Elke afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout en de ernst waarmee de fout aangemerkt moet worden, in verhouding staan tot de mate en het effect ervan op de gezondheid en het welzijn van betreffende hond en zijn vermogen om zijn oorspronkelijke werk te kunnen verrichten. • De vermelde fouten moeten in ernst zijn. |
Zware defecten |
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Defecten die leiden tot uitsluiting |
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
NB : |
• Elke hond die duidelijk lichamelijke of gedragsafwijkingen moet worden gediskwalificeerd. • De gebreken hierboven vermeld, wanneer zij zich voordoen in een zeer duidelijke graad of frequent, zijn diskwalificerende. • Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde testikels hebben die in de balzak zijn ingedaald. • Alleen functioneel en klinisch gezonde honden, met rastypische bouw moet worden gebruikt voor de fokkerij. |
Bibliografie |
https://www.fci.be/ |