Schnauzer |
||
FCI standaard Nº 182 |
||
Land van oorsprong |
Duitsland | |
Vertaling |
Francis Vandersteen | |
Groep |
Groep 2 Pinschers, Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden | |
Sectie |
Sectie 1 Pinschers en Schnauzers | |
Werkproef |
Zonder werkproef | |
Definitieve erkenning door de FCI |
woensdag 13 juli 1955 | |
Publicatie van de geldende officiële norm |
dinsdag 06 maart 2007 | |
Laatste update |
woensdag 18 april 2007 | |
En français, cette race se dit |
Schnauzer | |
In English, this breed is said |
Schnauzer | |
Auf Deutsch, heißt diese Rasse |
Schnauzer | |
En español, esta raza se dice |
Schnauzer |
Gebruik |
Waak- en begeleidingshond. |
Kort historisch overzicht |
Werd in het zuiden van Duitsland oorspronkelijk gebruikt als stalhond wegens zijn affiniteit met paarden. In de volksmond werd hij "Rattler" genoemd, omdat hij uitstekend in staat was ratten te vangen en in een handomdraai te doden. Bij de oprichting van de PSK in het jaar 1895 werd hij geregistreerd als ruwharige Pinscher. |
Algemeen totaalbeeld |
Middelgroot, krachtig, eerder gedrongen dan slank, ruwharig. |
Belangrijke verhoudingen |
Vierkante bouw, waarbij de verhouding lichaamslengte/schofthoogte ongeveer gelijk is. De totale lengte van het hoofd (neuspunt tot achterhoofdsknobbel) verhoudt zich ten opzichte van de lengte van de rug (schoft tot staartaanzet) als 1 : 2. |
Gedrag en karakter (aard) |
Zijn typische karaktertrekken zijn een levendig temperament, dat gepaard gaat aan een bedachtzame kalmte. Karakteristiek is zijn goedaardig karakter, zijn speelsheid en de spreekwoordelijke aanhankelijkheid aan zijn baas. Hij is zeer lief voor kinderen, onomkoopbaar waakzaam, zonder een keffer te zijn. Sterk ontwikkelde zintuigen, schranderheid, africhtingsgeschikt, onverschrokkenheid, uithoudingsvermogen, alsmede weerstandsvermogen tegen slecht weer en ziekten, geven de Schnauzer alle vereisten om een uitstekende gezins-, waak- en begeleidingshond te zijn, die ook gebruikshond eigenschappen bezit. |
Hoofd |
||
Bovenschedel |
||
Schedel |
Krachtig en lang gestrekt, zonder sterk afgetekende achterhoofdsknobbel. Het hoofd moet bij de substantie van de hond passen. Het voorhoofd is vlak en verloopt zonder rimpels parallel ten opzichte van de neusrug. | |
Stop |
Wordt door de wenkbrauwen duidelijk benadrukt. |
Facial region |
||
Neus |
De neusspiegel is goed gevormd met grote neusgaten en altijd zwart. | |
Voorsnuit |
Eindigt in een afgestompte wig. De neusrug is recht. | |
Lippen |
Zwart, strak en glad aanliggend aan de kaken, mondhoek gesloten. | |
Kiezen / tanden |
Krachtige boven- en onderkaak. Het volledige schaargebit (42 elementen gelijk aan gebitsformule) is krachtig ontwikkeld, goed sluitend en zuiver wit. De kauwspieren zijn krachtig ontwikkeld, maar mogen niet zo sterk tonen, dat de bakken de rechthoekige hoofdvorm (met baard) verstoren. | |
Ogen |
Middelgroot, ovaal, naar voren gericht, donker, met levendige uitdrukking, oogleden goed gesloten. | |
Oren |
Hangoren, hoog aangezet V-vormig, de binnenkant tegen de wangen aanliggend, gelijkmatig en naar voren in de richting van de slapen gedragen, waarbij de parallelle vouwen niet boven de schedel uit mogen komen. |
Hals |
De sterke, gespierde nek heeft een naar boven verlopende welving. De hals gaat harmonisch over in de schoft. Krachtig geplaatst, slank, edel gebogen en bij de substantie van de hond passend. De keelhuid ligt strak aan, zonder plooien. |
Lichaam |
||
Bovenlijn |
Van de schoft naar achteren, licht hellend verlopend. | |
Schoft |
Vormt het hoogste punt van de bovenbelijning. | |
Rug |
Krachtig, kort en stevig. | |
Lendenpartij |
Kort, krachtig en diep. De afstand van de laatste rib tot aan de heup is kort, waardoor de hond een gedrongen verschijning heeft. | |
Croupe |
Licht afgerond verlopend, onmerkbaar overgaand in de staartaanzet. | |
Borst |
Matig breed, in doorsnee ovaal, tot de elleboog reikend. De voorborst wordt door de borstbeenpunt duidelijk markant gevormd. | |
Onderlijn en buik |
Flanken niet overmatig opgetrokken, met de onderzijde van de borstkas een mooi gebogen lijn vormend. |
Staart |
Natuurlijke; een sabel of sikkel wagen is gewild. |
Ledematen |
Voorhand |
||
Algemeen |
De voorbenen zijn van voren bezien, stevig, recht en niet nauw gesteld. De onderarmen staan, van opzij bezien, recht. | |
Schouders |
Het schouderblad ligt stevig tegen de ribbenkast aan, is aan beide kanten van de schouderbladkam goed gespierd en steekt boven de doornuitsteeksels van de borstwervels uit. Zo schuin en goed teruggelegen als mogelijk bedraagt de hoek t.a.v. de horizontaal ongeveer 50°. | |
Opperarm |
Goed tegen de romp aanliggend, krachtig en gespierd, hoek t.a.v. het schouderblad ongeveer 95° – 105°. | |
Ellebogen |
Goed aanliggend, noch naar binnen, noch naar buiten uitdraaiend. | |
Onderarm |
An alle kanten bezien volledig recht, krachtig ontwikkeld en goed gespierd. | |
Voorvoetwortelgewricht |
Krachtig, stabiel, slechts onmerkbaar van de structuur van de onderarm afwijkend. | |
Voormiddenvoet |
Van voren bezien loodrecht, van opzij bezien iets schuin geplaatst, krachtig en licht verend. | |
Voorvoeten |
Kort en rond, tenen nauw tegen elkaar aan liggend en gewelfd (katvoet), met korte, donkere nagels en stevige voetzolen. |
Achterhand |
||
Algemeen |
Van opzij bezien schuin geplaatst, van achteren bezien parallel verlopend, niet nauw gesteld. | |
Dijbeen |
Matig lang, breed en krachtig gespierd. | |
Onderbeen |
Lang en krachtig, pezig, overgaand in een krachtig spronggewricht. | |
Knie |
Noch naar binnen noch naar buiten gedraaid. | |
Achtermiddenvoet |
Kort en loodrecht op de bodem staand. | |
Spronggewricht |
Duidelijk gehoekt, krachtig, stabiel, noch naar binnen, noch naar buiten gericht. | |
Achtervoeten |
Tenen kort, gewelfd en nauw tegen elkaar aan liggend, nagels kort en zwart. |
Gangwerk |
Elastisch, elegant, wendbaar, vrij en uitgrijpend. De voorbenen grijpen zover als mogelijk uit, de achterhand geeft ver uitgrijpend en verend de nodige stuwkracht. Het voorbeen van de ene en het achterbeen van de andere zijde worden gelijktijdig naar voren geplaatst. Rug, spierbanden en gewrichten zijn vast. |
Huid |
Nauw aansluitend aan het hele lichaam. |
Coat |
||
Haarkwaliteit |
Het haar moet draadachtig hard zijn en dicht ingeplant. Het bestaat uit een dichte onderwol en in geen geval te kort, hard dekhaar, dat goed aanligt. Het dekhaar is ruw, lang genoeg om de textuur aan te kunnen tonen en is noch ruig, noch golvend. Het haar aan de benen heeft de neiging niet zo hard te zijn. Op de schedel en aan de oren is het kort. Als typisch kenmerk geldt een niet te zachte baard aan de voorsnuit en borstelige wenkbrauwen, die de ogen licht overschaduwen. | |
Haarkleur |
Zuiver zwart met zwarte onderwol. Peper en zout. Voor peper en zoutkleurig geldt als fokdoel een gemiddelde schakering van gelijkmatig over het lichaam verdeelde goed gepigmenteerde pepering en grijze onderwol. Toegelaten zijn de kleurnuances van donder ijzergrauw tot zilvergrijs. Bij alle kleurnuances behoort een donker masker, dat de uitdrukking accentueert en die in harmonie moet zijn met de te onderscheiden kleurslag. Duidelijk lichte aftekeningen aan het hoofd, op de borst en aan de benen zijn ongewenst. |
Maat en gewicht |
||
Schouderhoogte |
Reuen en teven: 45 tot 50 cm. | |
Gewicht |
Reuen en teven: 14 tot 20 kg. |
Defecten |
• Elke afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout en de ernst waarmee de fout aangemerkt moet worden, in verhouding staan tot de mate en het effect ervan op de gezondheid en het welzijn van betreffende hond en zijn vermogen om zijn oorspronkelijke werk te kunnen verrichten. • De vermelde fouten moeten in ernst zijn. |
General defecten |
In het geheel te klein of te kort hoofd. Zware of ronde schedel. Gerimpeld voorhoofd. Korte, spitse of smalle voorsnuit. Tanggebit. Te sterk ontwikkelde bakken of jukbeenderen. Lichte, te grove of te kleine ogen. Laag aangezette of te lange, verschillend gedragen oren. Losse keelhuid. Wammen, hertenhals. Te lange, opgetrokken of zwakke rug. Karperrug. Afvallende croupe. Naar het hoofd gekeerde staartaanzet. Lange voeten. Telgang. Te kort, te lang, zacht, golvend, ruig, zijdeachtig, wit, of vlekkerig haar, of andere kleurbijmengingen. Bruine onderwol. Bij peper en zoutkleurige: aalstreep of zwart zadel. Boven- of ondermaat tot 1 cm. |
Zware defecten |
Plompe of lichte, laaggestelde of hoogbenige bouw. Omgekeerd geslachtstype (bv reuachtige teef). Naar buiten gedraaide ellebogen. Steile of o-benige achterhand. Naar binnen gedraaid spronggewricht. Boven- of ondermaat van meer dan 1 cm en minder dan 3 cm. |
Defecten die leiden tot uitsluiting |
Agressief of schuw honden. Misvormingen van welke aard ook. Gebrekkig type. Gebitsfouten zoals bovenvoorbeet, ondervoorbeet, kruisgebit. Grove fouten in de onderscheiden onderdelen als lichaamsfouten, vacht- of kleurfouten. Boven- of ondermaat van meer dan 3 cm. |
NB : |
• Elke hond die duidelijk lichamelijke of gedragsafwijkingen moet worden gediskwalificeerd. • De gebreken hierboven vermeld, wanneer zij zich voordoen in een zeer duidelijke graad of frequent, zijn diskwalificerende. • Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde testikels hebben die in de balzak zijn ingedaald. • Alleen functioneel en klinisch gezonde honden, met rastypische bouw moet worden gebruikt voor de fokkerij. |
Bibliografie |
https://www.fci.be/ |