Met al onze logica, met alle kracht die in ons fluistert, kunnen we ons voorstellen dat onze metgezel op een dag zal vluchten naar een hondenparadijs van groene weiden en eeuwige jachtpartijen, maar al onze zekerheden, al onze illusies van kracht, zullen plotseling in duigen vallen alleen maar omwille van een oud vergeten bot of een wreed lege stoel naast onze leunstoel.
We zullen onszelf vertellen, om onszelf op te lappen, dat hij beter af is waar hij nu is, terug in het licht, en de tranen die zullen opwellen zullen zijn voor de Dank je wel omdat je van hem gehouden hebt, omdat hij geleefd heeft ... Bedankt dat je de wetenschappelijke wetten hebt gebroken die ons menselijk hebben gemaakt en ons hebben gescheiden van dingen en wezens, maar vooral dat je, voor de duur van een mensenleven, door de bruggen van de liefde, dit pad hebt herontdekt dat tussen ons en de beesten aan het vervagen is.
Het is een vreemde term om deze dieren te beschrijven die, net als wij, naar ons tijdperk kwamen door de 350 miljoen jaar voor ons, met hun eigen oplossingen, en die ons zouden overleven als we ze niet meesleepten in onze ondergang.
Maar op dit moment zijn wij de meesters van de wereld, de meest geavanceerde, de meest intelligente... degenen die het voor het zeggen hebben!
We schreeuwen het tenminste luidkeels, demonstreren het onophoudelijk, vallen onverschrokken de equatoriale bossen of atoomsplitsing aan, dat we uiteindelijk onszelf geloven.
En plotseling zijn we gevloerd omdat in onze zware armen het lichaam van een dier ligt, nog warm. En deze eenzaamheid die aan ons hart krabt, is evenzeer te wijten aan onze machteloosheid tegenover de onherstelbare eeuwigheid als aan de gapende leegte die een dier vulde.
Deze lichtgevende liefde die plotseling vervaagt, verbaast ons omdat ze zoveel ruimte heeft ingenomen.
Deze dikke vacht, waar de hand in verdwaalt, laat ons achter met stukjes mysterie in onze vingers, nadat we zoveel hebben kunnen liefhebben, zoveel van onszelf hebben kunnen geven, alleen voor onszelf, geliefd zijn geweest, en deze gedeelde genoegens gemaakt van een blik, een slag van de staart, een slag van het hart, en dit alles binnen te houden als een geheim, met de enige zekerheid dat we met onze vinger een wet van deze wereld hebben aangeraakt, de enige die rechtvaardigt... die van gedeeld te hebben.
Dan, een beetje ouder, een beetje zwaarder, denken we aan de magie van twee wezens die langskomen en even blijven hangen zodat we niet langer alleen zijn ... wanneer hij vertrekt, onze pot' of wanneer deze discrete vertrouwelinge ons verlaat, blijven we verbijsterd achter, gebukt onder de pijn en geplaatst door de leegte.
Dan, op een ochtend, voelen we ons sterker, rijker nog ... veel meer dan een herinnering, laten ze ons iets meer na dan spijt, als een nieuwe hoop, alsof er goud uit hun ogen is gevloeid, maar mooier en groter dan het gele schroot dat ons doet stralen en misschien wel trotser.
Astaffort 20 september 2006
|