Het dorp Beaubois


Met dank aan

Vriend van dieren

Er was eens, aan de rand van een prachtig bos, een klein dorpje dat Beaubois heette.
In dit dorp leefden een heleboel honden.
Ze waren er in alle maten: groot, middelgroot, klein en zelfs heel klein.
Alle rassen en kleuren: zwart, bruin, wit, beige en zelfs al deze kleuren door elkaar.
Sommige hadden vlekken op hun neus, staart, poten of lichaam.
Sommigen hadden maar drie poten of één oor, maar ze waren allemaal heel blij om op zo'n prachtige plek te wonen.
Ze waren hier per toeval terechtgekomen, niemand wist waarom of hoe ze hier terecht waren gekomen, maar het belangrijkste was dat ze hier waren en zich goed voelden.

Het landschap was prachtig.
In het midden van het dorp stroomde een beekje dat zo zuiver blauw was dat alle honden gefascineerd waren door de schoonheid ervan.
Ze konden er uit drinken, in zwemmen, in spelen en ravotten.
Het gras rondom was subliem groen.
De puppies kauwden er graag op omdat het zo zacht was.
Er waren nooit dreigende wolken in de lucht, alleen maar mooie kleine witte wolkjes die er zo zacht uitzagen.
De zon scheen fel, haar stralen warm maar nooit brandend.
De temperatuur was precies goed.

Elke hond had zijn eigen huis, dat eruitzag als een grote kennel.
Het was gemaakt van hout en de vloer was bedekt met een dik, zacht, comfortabel tapijt.

Voor elk huis stond een grote schaal met kauwbotten: een echte traktatie.

Af en toe verscheen er een prachtige regenboog en in de verte een bejaarde, een volwassene of zelfs een kind.
En dan kwispelden alle staarten, spitsten de oren zich, klopten de harten wild en dan riep een zachte stem de naam van een van hen.
Het gebeurde vaak dat er meerdere honden tegelijk werden geroepen.
Als de naam van de hond werd geroepen, ging hij met grote passen naar de persoon toe.
Meestal was dit de eigenaar die de hond te vroeg had moeten verlaten.
Het weerzien tussen baas en hond was een moment van grote vreugde voor de hele gemeenschap van Beaubois.

Af en toe kwam er een kind het dorp binnen om een bepaalde hond te aaien, altijd een dier dat geen liefde had gekregen of geen baas had gehad voordat het in het dorp aankwam.
Als het kind met de hond vertrok, was iedereen nog meer verrukt.

Elke hond, zonder uitzondering, zou op een dag een baas vinden die het vertrouwen van de hond waard was.

Het was echt een paradijs.