Indochinese tijger |
||
Hij is een wild dier |
Land van oorsprong |
Zuidoost-Azië | |
Vertaling |
Francis Vandersteen |
Het bezit van dit dier is niet toegestaan Koninklijk Besluit tot vaststelling van de lijst van niet voor productiedoeleinden gehouden zoogdieren die wel gehouden mogen worden (M.B. 24.08.2009) |
De Indochinese tijger is een ondersoort van de tijger die leeft in Birma, Thailand, Laos, Cambodja, Vietnam en het zuidwesten van China, en is geclassificeerd als een bedreigde diersoort door de International Union for Conservation of Nature. Er is weinig bekend over zijn status, maar zijn recente achteruitgang is zeer zorgwekkend. De tijgers van het Maleisische schiereiland, die ooit beschouwd werden als Indochinese tijgers, zijn onlangs erkend als een aparte ondersoort, de Maleise tijger. Sinds 2007 zijn er officieel geen Indochinese tijgers meer gezien in China, en men vermoedt dat het laatste exemplaar dat daar gezien is, gedood en opgegeten is door een man die in 2009 veroordeeld werd tot twaalf jaar gevangenisstraf voor deze misdaad. Mannetjes zijn tussen de 2,55 en 2,85 meter lang (gemiddeld ongeveer 2,74 meter) en wegen tussen de 150 en 195 kilogram (gemiddeld ongeveer 181 kilogram). Hun schedels zijn 31,9 tot 36,5 centimeter lang. De grootste exemplaren kunnen tot 227 kilogram wegen. Vrouwtjes zijn tussen de 2,30 en 2,55 meter lang en wegen tussen de 100 en 130 kilogram. Hun schedels zijn 27,5 tot 31,1 centimeter lang. Hun gemiddelde lengte is 2,44 meter en hun gemiddelde gewicht is 115 kilogram. Indochinese tijgers leven in afgelegen bossen in heuvelachtig of bergachtig terrein, dat meestal langs nationale grenzen ligt. De toegang tot deze gebieden is vaak beperkt en biologen hebben recentelijk beperkte vergunningen gekregen om veldstudies uit te voeren. Daardoor is er relatief weinig bekend over de situatie van deze grote katten in hun natuurlijke omgeving. Vrouwtjes baren nesten van twee of drie tijgers. Indochinese tijgers jagen voornamelijk op grote en middelgrote wilde hoefdieren. Sambar, wild varken, saro en groot vee zoals banteng en jonge gaur vormen het grootste deel van hun dieet. In een groot deel van Zuidoost-Azië heeft de illegale jacht echter geleid tot een ernstige ontvolking van grote dierenpopulaties, wat heeft geleid tot het zogenaamde "lege bos syndroom": een bos dat intact lijkt, maar waar het meeste wild is uitgeroeid. Sommige soorten, zoals de kouprey en het Schomburghert, zijn uitgestorven en het edelhert, het zwijnhert en de waterbuffel zijn slechts overblijfselen. In dergelijke habitats zijn tijgers gedwongen om te leven van kleine prooien, zoals muntjak, stekelvarken, makaak en balisaurus. Maar kleine prooien zijn niet genoeg voor een grote carnivoor als de tijger, en dit bemoeilijkt zijn voortplanting. Samen met het stropen van tijgers voor de traditionele Chinese geneeskunde, is dit de belangrijkste factor achter de achteruitgang van de Indochinese tijger in zijn hele verspreidingsgebied. Volgens schattingen van de overheid van nationale tijgerpopulaties zijn er in totaal nog ongeveer 350 individuen van deze ondersoort over. Meer dan de helft van de populatie bevindt zich in het boscomplex van West-Thailand, meer bepaald in het Huai Kha Khaeng wildreservaat. Alle bestaande populaties worden ernstig bedreigd door stroperij, uitputting van prooidieren door stroperij van herten en wilde varkens, versnippering van het landschap en inteelt. In 2009 werd de laatste bekende Indochinese tijger in China gedood en opgegeten door inwoners van het Xian-dorp Mengla. In Vietnam werd bijna driekwart van de gedode tijgers gebruikt om Chinese apotheken te bevoorraden. Door armoede geteisterde dorpelingen zien de tijger als een financiële bron. Het zal moeilijk zijn om het aantal tijgers te verhogen tot de lokale bevolking beseft dat een tijger levend meer waard is dan dood. Sommige mensen beginnen zich dit te realiseren en hopen de tijger te kunnen gebruiken om ecotoerisme te ontwikkelen. |