Tatrahond |
||
FCI standaard Nº 252 |
||
Land van oorsprong |
Polen | |
Groep |
Groep 1 Herdershonden en veedrijvers (uitgezonderd Zwitserse berg en sennenhonden) | |
Sectie |
Sectie 1 Herdershonden | |
Werkproef |
Zonder werkproef | |
Definitieve erkenning door de FCI |
zaterdag 05 oktober 1963 | |
Publicatie van de geldende officiële norm |
woensdag 08 juni 1988 | |
Laatste update |
maandag 14 juli 1997 | |
En français, cette race se dit |
Berger de Podhale | |
In English, this breed is said |
Tatra shepherd dog | |
Auf Deutsch, heißt diese Rasse |
Tatra Schäferhund | |
En español, esta raza se dice |
Pastor Polaco de Podhale | |
In zijn land van herkomst is zijn naam |
Polski Owczarek Podhalanski |
Gebruik |
Herder en bewakingshond. Zijn imposante houding en fraaie uiterlijk maken hem een goede metgezel. |
Algemeen totaalbeeld |
Een sterke en compact gebouwde hond die kracht en beweeglijkheid uitstraalt. |
Belangrijke verhoudingen |
Rechthoekig gebouwd, de lichaamslengte van de reuen is iets korter dan van de teven. |
Gedrag en karakter (aard) |
Rustig, intelligent en oplettend. Terughoudend maar onverschrokken. |
Hoofd |
||
Bovenschedel |
||
Hoofd |
Droog, in goede verhoudingen tot het lichaam. Gedragen op gemiddelde hoogte zowel tijdens de beweging als in stand. | |
Schedel |
In profiel een weinig rond, de voorhoofdsrimpel is ondiep (oppervlakkig). | |
Stop |
Duidelijk gemarkeerd maar zonder abrupte overgang. |
Facial region |
||
Neus |
Zwart, van gemiddelde grote met wijd open neusgaten. | |
Voorsnuit |
Krachtig geleidelijk toelopend. De lengte van de snuit is ietwat groter of gelijk aan de schedellengte. | |
Lippen |
Het liefst strak en goed aangesloten, de randen van de lippen moeten donker zijn. | |
Neusbrug |
De neusrug is breed. | |
Kiezen / tanden |
Sterk en regelmatig. Schaargebit, tanggebit is toegestaan. | |
Ogen |
Middelmatig groot, uitdrukkingsvol, ietwat schuin staand. Iris donkerbruin, de oogranden zijn donker. | |
Oren |
Aangezet op de hoogte van de buitenste ooghoek of iets hoger. Van gemiddelde lengte en vrij dik. Driehoekig van vorm en goed behaard. De voorrand van het oor is goed aanliggend aan het hoofd. De oorschelp is beweeglijk. |
Hals |
Van gemiddelde lengte, gespierd, zonder keelhuid met overvloedige manen. De bovenlijn van de hals is hoger dan de bovenlijn van het lichaam. |
Lichaam |
||
Algemeenheid |
Lang en massief. | |
Schoft |
Duidelijk gemarkeerd en breed. | |
Rug |
Horizontaal, recht en breed. | |
Lendenpartij |
Breed en goed verbindend. | |
Croupe |
Hellend, iets aflopend. | |
Borst |
Diep. | |
Ribben |
Schuin, tamelijk vlak. | |
Onderlijn en buik |
Ietwat oplopend. |
Staart |
Niet te hoog aangezet. Gedragen onder de ruglijn, indien opgewonden boven de ruglijn gedragen maar niet gekruld. Hangend reikt hij tot de hakken, de staartpunt mag iets gebogen zijn. |
Ledematen |
Voorhand |
||
Algemeen |
Gespierd met sterke botten maar niet te zwaar. Van voren bekeken recht en parallel. | |
Schouders |
Schouderblad iets hellend, goed aangesloten aan het lichaam. | |
Voormiddenvoet |
Iets schuin staand. | |
Voorvoeten |
Compact, ovaal van vorm als een grote vuist. Haren tussen de tenen. Voetzolen sterk, hard en donker. Nagels sterk, stomp en donker. |
Achterhand |
||
Algemeen |
Van achteren gezien recht. Van opzij gezien iets naar achteren geplaatst, matig gehoekt. | |
Achtermiddenvoet |
Van opzij gezien recht. | |
Achtervoeten |
Als de voorvoeten. |
Coat |
||
Haarkwaliteit |
Op het hoofd, de snuit, de voorkant van de voorpoten, de achterpoten vanaf de hak naar beneden is het haar kort en dicht De hals en het lichaam zijn bedekt met lang, dik, recht of iets golvend haar dat hard aanvoelt. Overvloedige ondervacht. | |
Haarkleur |
Geheel wit, kleine crèmekleurige vlekken zijn niet gewenst. |
Maat en gewicht |
||
Schouderhoogte |
Voor reuen 65-70 cm, voor teven 60-65 cm. |
Defecten |
• Elke afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout en de ernst waarmee de fout aangemerkt moet worden, in verhouding staan tot de mate en het effect ervan op de gezondheid en het welzijn van betreffende hond en zijn vermogen om zijn oorspronkelijke werk te kunnen verrichten. • De vermelde fouten moeten in ernst zijn. |
General defecten |
Voorhoofdsrimpel duidelijk zichtbaar. Zwakke pigmentatie van de neus, oogleden en lippen. Lichte ogen (zogenaamde berenogen). Entropion. Oren te hoog aangezet, teruggeslagen of gecoupeerd. Hals horizontaal gedragen. Kruis overbouwd. Staart constant boven de ruglijn gedragen. Hubertusklauwen. Ontbreken van haar tussen de tenen. Ontbreken van halskraag of ontbreken van bevedering aan de poten. |
Defecten die leiden tot uitsluiting |
Bang of agressief. Stop te ondiep. Spitse snuit. Ontbreken van gebitselementen. Over- of onder voorbeet. Ectropion. Haar krullend of zijdeachtig. Ontbreken van ondervacht. Vacht met gekleurde vlekken. Nerveus karakter. |
NB : |
• Elke hond die duidelijk lichamelijke of gedragsafwijkingen moet worden gediskwalificeerd. • De gebreken hierboven vermeld, wanneer zij zich voordoen in een zeer duidelijke graad of frequent, zijn diskwalificerende. • Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde testikels hebben die in de balzak zijn ingedaald. • Alleen functioneel en klinisch gezonde honden, met rastypische bouw moet worden gebruikt voor de fokkerij. |
Bibliografie |
https://www.fci.be/ |