De vale wolf stierf ergens tussen 4.000 en 16.000 jaar geleden uit. Men denkt dat dit deels te wijten was aan zijn onvermogen om te concurreren met de snellere, intelligentere grijze wolf. Het is de grootste canidid waarvan bekend is dat hij ooit heeft bestaan. En hoewel de grijze wolf in veel opzichten vergelijkbaar was, was de vale wolf zwaarder, robuuster, met kortere, krachtigere poten en een groter hoofd.
Omdat de wolf zwaarder was en kortere poten had, was hij langzamer en minder in staat om prooien te vangen dan de grijze wolf. Er wordt daarom gedacht dat de wolf meer een aaseter was dan een roofdier. Hij wist echter wel hoe hij moest jagen als de gelegenheid zich voordeed. Zijn tanden waren massiever en sterker, waardoor hij gemakkelijk karkassen kon verorberen. Hoewel zijn hoofd groter was, waren zijn hersenen kleiner (een vuilnisman hoeft zijn prooi niet te slim af te zijn). Bovendien zou hij, omdat hij groter was, minder concurrentie hebben gehad.
In 1854 werd een gefossiliseerd bot ontdekt bij de Ohio River in Indiana. Maar pas jaren later werd vastgesteld dat dit fossiel toebehoorde aan een onbekende wolvensoort. Het kreeg de naam Canis Dirus, de vurige wolf. Duizenden fossielen van Canis dirus werden gevonden in de teerputten van La Brea, in Los Angeles, Californië, waar na regen water op het teer dreef. Als de dieren uit de waterpoelen proberen te drinken, komen ze vaak vast te zitten in de teer eronder. Wolven en andere roofdieren, die zich probeerden te voeden met gevangen dieren, kwamen vaak vast te zitten in de teer zelf. Wolffossielen zijn gevonden in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Hun exacte keten is echter onbekend. |